De Tibetaanse Spaniel/About the breed

De Tibetaanse Spaniel –

Semkhyi, Jemtse Apso… een Aziaat!

Janosch (Hoswin Jangtse) 2011, fokker / breeder: Miia Herala, eigenaar / owner: Maria Hinterholzer


  Lama Yeshe met zijn hond Dolma 1971 / Lama Yeshe with his dog Dolma 1971

 



Tibetaanse Spaniels gefotografeerd juli/augustus 2015 in Tibet /

Photos of Tibetan Spaniels taken in Tibet july/august 2015

Foto’s met dank aan Geesiena Stradmeijer


De Tibetaanse Spaniel, geenszins een spaniel

De Tibetaanse Spaniel zoals wij die kennen wordt ook nog in het huidige Tibet en aangrenzende landen gehouden. De Tibetanen noemen deze hondjes Semkhyi wat kleine hond betekent of Jemtse of Jamtse Apso wat geschoren apso betekent. Vergeleken met de langharige Lhasa Apso heeft de Tibetaanse Spaniel een veel kortere vacht. Maar op foto’s zien wij ook kortharige honden van precies hetzelfde type, wellicht eerder een verklaring voor deze naam.

Bovendien zien wij op foto’s ook honden van hetzelfde type met rechtopstaande oren. Vandaar dat toen de Engelse rasstandaard geschreven werd er een discussie gaande was of men voor het type met het staande of het hangende oor zou kiezen.

Dat de Engelsen deze hond Spaniel hebben genoemd is begrijpelijk gezien zijn gelijkenis met het Engelse toy spaniel type, zeker als wij afbeeldingen van begin van de vorige eeuw bekijken. Geen handige zet gezien het feit dat heden ten dage ongeveer elke beschrijving van het ras ermee begint uit te leggen dat het geen spaniel is omdat spaniels altijd jachthonden zijn (gundog breeds) en dat is deze hond geenszins.

1935

Een Tibetaans ras

 Wij kennen bij ons vier Tibetaanse rassen, allemaal waakhonden of herdershonden, de Do Khyi of Tibetaanse Mastiff, de Tibetaanse Terrier die evenmin een terrier is, de Lhasa Apso en de Tibetaanse Spaniel. Dat de beide laatstgenoemden, de kleinsten van deze groep, met elkaar verwand zijn blijkt al uit het feit dat heel soms in nesten van Lhasa Apso’s ‘kortharige’ honden vallen die door de Engelsen ‘prapso’ worden genoemd, ‘perhaps apso’. Vanuit wetenschappelijk kynologisch onderzoek bestaan theorieën dat alle honden uit dit gebied met elkaar verwand zijn. Gezien het gegeven dat alle honden ooit vanuit de wolf zijn geëvolueerd is deze gedachte niet vreemd. Kijken wij morphologisch naar deze vier rassen en laten het verschil in maat even buiten beschouwing is de gelijkenis, een overkoepelend  bouwprincipe, duidelijk te zien. Kijken wij met dit beeld naar een ander dier uit de Tibetaanse cultuur, het Tibetaanse rund, de Yak, zo vinden wij wederom hetzelfde bouwprincipe. Het lijkt wel alsof de blauwdruk hiervoor de sneeuwleeuwen zijn zoals die o.a. in de Tibetaanse vlag zijn uitgebeeld.

Het lijkt mij gepast onze blik te verruimen willen wij verschijning en wezen van de Tibetaanse Spaniel leren begrijpen. Dit ras is inderdaad levend erfgoed van een culturele evolutie die al duizenden jaren gaande is. Laten wij de wortels die in deze cultuur liggen niet uit het oog verliezen als wij naar deze hondjes kijken. Bij voorbeeld is de specifieke evolutie van het Boeddhisme in dit gebied onlosmakelijk met de cultuur en de dieren die daarin zijn ontstaan verbonden. Wezen en verschijning van de Tibetaanse Spaniel ademen deze cultuur. 

Nogmaals kijkend naar de verschijningsvorm, bouw en type van het ras, houdt het voor mij de balans tussen twee uitersten. Maken wij het beeld van de Tibbie groter en zwaarder ontstaat het Molossoïde type, het dogachtige van de Do Khyi, de Tibetaanse Mastiff. Maken wij het kleiner , lichter en sierlijker, zoals op de foto hierboven van ‘Doma of Ladkok’, naderen wij het type spits, het zogenaamde ‘oertype’. Kijkend naar de Tibbies die nu gefokt worden blijf ik in lichte mate deze schommeling herkennen.

Op veel afbeeldingen van rond de eeuwwisseling 19e/20e eeuw zien wij honden van het type van de Tibetaanse Spaniel met de ondertiteling ‘Pekingese’ terwijl op andere afbeeldingen het verschil tussen beiden duidelijk naar voren komt. Typerend is dan ook dat in de begintijd de Tibetaanse Spaniel omschreven werd als ‘mongrel Pekingese’, asbak Pekinees, een primitiever soort dan de edele Peking Paleis Hond die in China alleen maar binnen de Verboden Stad gehouden en gefokt mocht worden. Deze kleine Tibetaan was en is een begeleider en bewaker van de eenvoudige burger en met name de kleinsten die als de mooisten werden beschouwd waren begeleiders en wachters van de monniken in de kloosters. De hondjes werden ook nooit verkocht maar altijd cadeau gedaan.

Het oorspronkelijke Tibet is met 2,5 millioen vierkantemeter op een hoogte van 4000 tot 5500 meter boven de zeespiegel gelegen het grootste hoogplateau ter wereld , in het zuiden en westen begrenst door de Karakorum en de Himalaya. Het meest aangename klimaat heerst rondom Lhasa en in Oost Tibet met een gemiddelde  temperatuur van 8 graden Celsius in Lhasa. ’s Zomers kan het kwik in het middaguur de 20 graden overstijgen. Droogte, wind, extreme temperatuurverschillen kenmerken het klimaat waarin sinds duizenden jaren mensen, vee en huisdieren leven. Deze omstandigheden hebben ook onze Tibbie sinds waarschijnlijk duizenden jaren gevormd. 

 

 

 

Van Semkhyi naar Tibbie        -                           De Tibetaanse Spaniel in onze handen

 

Verschijning

De Tibetaanse Spaniel, onze Tibbie in zijn huidige vorm, is dan tot nog toe ook één van de meest oorspronkelijke hondenrassen. In zijn verschijningsvorm niet tot weinig veranderd sinds hij in het westen word gefokt, biedt de rasstandaard blijkbaar genoeg ruimte voor variatie van type en sluit daarmee aan bij de variabiliteit van type zoals wij die zien op foto’s van honden uit hun gebied van oorsprong en uit de begintijd van de fok in Engeland. In wezen is het gezicht van geen enkele hond hetzelfde en daardoor daadwerkelijk uitdrukking van het individuele karakter van de hond. 

 

Karakter en verzorging

Qua karakter zijn het inderdaad uitgesproken persoonlijkheden van Oosterse allure. Zij vallen niet met de deur in huis. Hun zomaar een aai of een knuffel geven, door een voor hun onbekende, wordt geheel niet gewaardeerd! Langzaam, stap voor stap groeit genegenheid en vriendschap en wordt tenslotte diep vertrouwen op basis van wederzijds respect. Wie openstaat voor de betovering die daardoor van deze kleine honden uitgaat kan met hun een band opbouwen dat hun ware wezen volledig tot ontplooing brengt. Wie door hun eenmaal betoverd is voelt zich diep vereerd met hun kennis te hebben gemaakt en zal niet gauw meer zonder hun gezelschap willen zijn. 

Als tegenprestatie krijg je een hondje dat in alle opzichten makkelijk is. Rustig in huis, zeer onderhoudsvriendelijk en zich moeiteloos aan nagenoeg elke levenssituatie aanpassend. Het is een hond die van slapen op de bank houdt maar net zo van het ruige buitenleven. Lange wandelingen vindt hij heerlijk, een dag alleen een blokje om, zeker bij sterke regen, is geen probleem voor hem. Kom je na een wandeling thuis met een hond helemaal onder de modder is even goed afdrogen voor zover nodig voldoende. De modder droogt op en valt vanzelf uit de vacht. Hardnekkige resten zijn gemakkelijk uit te kammen. Een keer per week met name achter de oren uitkammen om klitten te voorkomen houdt de vacht in voldoende conditie.

Sinds wanneer deze hondjes als waakhonden bij de huizen en met name bij de kloosters werden ingezet weten wij niet precies. In 617 n. Chr. werd Tibet onder koning Songtsen Gampo voor het eerst een centraal bestuurde staat. Toen begon ook de eerste fase van bekering tot het Boeddhisme. Rond 775 n. Chr. werd het eerste Boeddhistische klooster gesticht. Sinds die tijd is het denkbaar dat deze ook bewaakt werden. De kleine Semkhyi’s werkten dan samen met de grote Do Khyi’s . De kleine honden zaten verhoogd op muren en daken en kondigden door hun geblaf het naderen van mogelijk onheil aan waarop de groten wakker werden en zo nodig in actie kwamen. 

Ook al weten wij niet precies sinds wanneer zij deze wachterstaak vervullen, het verhoogd zitten en waken zit diep in hun wezen verankerd. Zij zitten inderdaad graag hoog, bij voorbeeld in de vensterbank, en kondigen hetgeen hun verontrust door geblaf aan. Vreemden worden bij de deur met enige reserve ontvangen. Iemand die ze niet zint wordt voorlopig luidkeels afgewezen. Voor de rest zul je hun stem niet horen en zijn het beslist geen keffers. 

 

 Gezondheid en afstamming 

De Tibetaanse Spaniel kan in goede gezondheid een respectabele leeftijd bereiken, 17 jaar is geen uitzondering. Het is nog steeds een gezond ras. Wel vind ik het als fokker belangrijk te realiseren dat de huidige populatie, geregistreerd in de stamboeken van FCI, KC en AKC, afstamt van slechts twee honden waarmee na de Tweede Wereloorlog het ras weer is opgebouwd. Deze basis is te klein om het ras op de lange termijn gezond en in stand te houden.

Het zwakke punt qua gezondheid bij de huidge populatie Tibetaanse Spaniels zijn de ogen. Er bestaan tot nu toe nog geen mogelijkheden dragers van Progressive Retina Atrophie (PRA) en catarract per DNA onderzoek te identificeren. Dan zou met deze honden selectief en doelmatig gefokt kunnen worden door hun bij voorbeeld alleen met vrije honden te combineren. Door DNA test van de nakomelingen zouden dan de dragers weer geïdentificeerd kunnen worden etc. Zo biedt alleen stamboom onderzoek de mogelijkheid vastgestelde lijders in de afstammingslijn zo ver en veel mogelijk te omzeilen. Het testen van de ogen van elke hond die voor de fok bestemd is, is tot nu toe de enige mogelijkheid zo veel mogelijk, zo niet uitsluitend, honden met gezonde ogen te fokken.

Verder lijkt het mij meer dan verstandig ook honden te gebruiken van goede gezondheid, bouw en type waarvan de afstamming onbekend is; honden bij voorbeeld uit de regio waar het ras oorspronkelijk vandaan komt. Eén mogelijkheid om de te kleine basis gaandeweg te vergroten… Gelukkig gebeurt dit al! Hun lot ligt in onze handen. 

Ann Wynyard’s Braeduke Tibetan Spaniels 1975

 

 Bovenal een HOND

Psychologie – Gedrag – Opvoeding

 

De foto van deze dame met haar roedel, vrij eenduidig Tibetaanse Spaniels, is afkomstig van een ansichtkaart van onbekende datum en zonder verdere omschrijving.

De rede waarom ik deze foto heb geplaatst is dan ook geen historische  maar puur om de afbeelding zelf. Het is een prachtige illustratie van wat roedelleiderschap inhoudt: Zij loopt voorop, de hele roedel volgt haar, de meesten zelfs onaangelijnd.

 

Verhouding en ruimte

Voor alle wezens in de natuur is ruimte iets concreets. Ruimte wordt gedetermineerd door verhouding. Waar een dier zich ten opzichte van een ander dier in de ruimte bevindt determineerdt hun verhouding. In prachtig bewogen beelden zien wij dit in vliegende vogelzwermen of scholen van vissen maar ook in een bijenstaat of een mierenhoop. Zoogdieren vormen o.a. kuddes (hoefdieren) of roedels (wolven en leeuwen). Een kudde of een roedel is één organisme waarbinnen elk lid een functie heeft. Door communicatie tussen de functies ontstaat het sociale netwerk binnen het organisme. Van de balans van het sociale netwerk hangt af in hoeverre het oranisme als geheel gezond kan functioneren. De balans ontstaat door de verhouding van leiders en volgers. Een interessant en niet onbelangrijk gegeven is dat bij voorbeeld paarden en wolfen altijd twee leiders hebben, een mannelijk en een vrouwlijk dier. In menselijke termen zouden wij kunnen zeggen dat planning en uitvoering verdeeld zijn tussen de sexen. Het vrouwlijke dier vertegenwoordigt het denken, de rust, het mannelijke dier de actie. In ruimte vertaald loopt of staat de merrie altijd achter de kudde en houdt het geheel scherp in de gaten, de hengst loopt of staat altijd voorop. Wanneer en welke kant op er gelopen moet worden bepaalt de merrie, dan neemt de hengst het over en leidt de kudde in de aangegeven richting. 

 

Communicatie – lichaamstaal en energie

Blijven wij nog even naar de paarden kijken, naar het beeld van de kudde. De kudde staat, aan twee kanten omsloten door de hengst en de merrie. De communictie tussen hun, ruimtelijk gescheiden door de kudde, is van essentieel belang. De vraag is – hoe communiceren zij?

Wij kunnen het alleen te weten komen, een tipje van de sluier oplichten, door geduldige en nauwkeurige observatie en door de reflektie op ervaringen die wij opdoen als wij zelf met dieren communiceren. 

Het is handig daarbij te realiseren dat communicatie altijd twee componenten heeft, de inhoud – wat wordt gecommuniceerd, en de vorm – hoe, door gebruik te maken van welke middelen of techniek, wordt de inhoud overgebracht.

Wij mensen gebruiken daarvoor in eerste instantie de taal. Het alfabet, grammatika en zinsbouw zijn de middelen, het kunnen spreken en schrijven de technieken. Bevinden wij ons met iemand in gesprek is de inhoud die wij bewegen waarschijnlijk het voornaamste dat ons bezighoudt. Maar een even grote rol speelt hoe wij de inhoud met elkaar communiceren. Door hoe mijn gesprekspartner spreekt, hoe hij of zij mij tegenover staat of zit, welke gebaren zijn of haar woorden begeleiden ervaar ik de persoonlijke verhouding van de ander tot de inhoud. Verloopt het gesprek rustig of wordt er misschien zelfs geschreeuwd… Zitten beiden rustig tegenover elkaar of springt er een plotseling op, wordt luid en begeleidt zijn spreken met krachtige gebaren… Welke werking heeft dat op mij en hoe reageer ik daarop? Behalve door woorden brengen wij over wat ons innerlijk beweegt door lichaamstaal en energie.

In onze cultuur spelen woorden als communicatiemiddel de meest belangrijke rol. In veel mindere mate zijn wij gewend bij ons zelf en bij de ander op energie en lichaamstaal te letten. Actie en reactie in termen van energie en lichaamstaal verlopen vrijwel onbewust. Een bewuste omgang ermee vraagt oefening en scholing. Het grote aanbod aan cursussen, opleidingen en coaching rondom dit onderwerp getuigt van de behoefte hier bewuster mee om te gaan. Communiceren met dieren kan daarbij een hulp zijn. Veelal worden workshops met paarden aangeboden. Het spreken door middel van gesproken woorden is voorbehouden aan de mens. Het spreken door ruimte – verhouding, beweging – houding, vanuit intentie, bewustzijn en energie zijn universeel.

Het gaat er hier niet om hoe ik mij bij voorbeeld als manager op dit gebied kan scholen door middel van communicatie met dieren. Onze behoefte is in eerste instantie om met onze honden elke dag in harmonie te leven, een gezonde, harmonische relatie op te bouwen die voor beide partijen vruchtbaar is. Voor onze hond zijn hijzelf en zijn baas de roedel, het organisme dat telt. De vraag is alleen, wie gaat welke functie vervullen?

 

Communiceren met je hond – welke boodschap breng je over?

Even voor de duidelijkheid – elke hond communiceert. Dat geldt voor Rottweilers, Staffords, Chihuahua’s en voor Tibetaanse Spaniels. Omdat hij dat alleen in zijn eigen taal kan doen is het aan de mens deze taal te leren wil de communicatie succesvol verlopen. Hierboven heb ik geprobeerd uit te leggen dat de mens ook in deze taal communiceert, alleen meestal onbewust. Het is dan ook niet zozeer het leren van een nieuwe taal, maar eerder een bewustwordingsproces.

Maar eerst de boodschap die je over wilt brengen aan je hond, er zijn er zo veel: kom voor, zit, af, blijf, volg… Echter dat is niet wat ik met boodschap bedoel . De boodschap die je 24 uur per dag, 7 dagen in de week over wilt brengen aan je hond is er maar één: ik ben je leider. Dat houdt tevens in: jij mag mij volgen. Mag, waarom niet moet? Hier is de vraag op zijn plaats wat het voor de hond voor gevolgen heeft als hij het leiderschap op zich moet nemen omdat de mens, zijn ‘baas’, het niet doet of niet kan omdat hij de taal niet beheerst. Stress, frustratie, dominantie, bezitterigheid, angst en meer kunnen de gevolgen zijn. Sommige honden, geboren leiders, kunnen het leiderschap goed aan. De gevolgen zijn dan meestal ook overduidelijk en voor de mens en zijn omgeving alles behalve plezierig. Voor heel veel honden, geboren volgers, mondt het uit in hopeloze overbelasting die zich uit in alle mogelijke vormen van stressgedrag. En er zijn natuurlijk ook de ‘happy go lucky dogs’ die zich hoe dan ook aan elke situatie gevoegelijk en altijd blij en tevreden aan kunnen passen. Het is dus geen kwestie van niet mogen leiden. Het is een kwestie van niet hoeven leiden. Om een hond deze ruimte te kunnen bieden is het noodzakelijk dat de energie van de eigenaar aansluit bij die van de hond.

Daarom het advies aan elke beginnende hondeneigenaar: bezint eer gij begint! Welke soort hond of, beter gezegd, welke energie past bij mij en mijn levensomstandigheden? Kies niet in eerste instantie de hond voor wiens uiterlijk je bezwijkt! Kies nooit de hond waar je medelijden mee hebt! Kies de hond die qua energie bij je past, kies de hond die je aankunt. Dit geldt in hoge mate voor de beginnende hondeneigenaar. Een ervaren hondeneigenaar kan bewuster keuzes maken. Maar één ding is zeker – je bent nooit uitgeleerd!

Je kunt de energielevel van honden, mensen of welk schepsel ook indelen in 4 om aan te duiden wat beter en wat minder goed bij elkaar past. 

– zeer hoog

– hoog

– medium

– laag

Naar bij voorbeeld rassen kijkend kan ik uit eigen ervaring zeggen dat Parson Russell Terriers als ras een hoge tot zeer hoge energielevel hebben, Tibetaanse Spaniels medium tot laag. Als je zelf een lage energielevel hebt is het zeer de vraag of een Parson voor jou de geschikte hond is. Maar uiteraard zijn er ook Parsons met een lage energie maar die ligt dan nog wel heel wat hoger dan bij een Tibetaanse Spaniel met een lage energie. Je hebt dus ras specifieke energie en de energie van elke individuele hond. Zo zijn er natuurlijk ook Tibetaanse Spaniels, ik spreek weer uit ervaring, met een hoge tot zeer hoge energie. Stel je bent nog steeds dezelfde persoon van daarnet met de lage energie dan zou ik je aanraden bij voorbeeld een Tibetaanse Spaniel te nemen maar dan wel een exemplaar met lage energie. Exemplaren met zeer hoge energie van rassen met zeer hoge energie zijn alleen maar geschikt voor mensen met zeer hoge energie en ook alleen dan als diegene zeer veel tijd aan de hond kan besteden door bij voorbeeld met hem te werken. Een hond met zeer hoge energie als blindengeleide- of hulphond lijkt mij echter niet zo’n succes. Afhankelijk van het ras werkt medium tot hoog dan beter. Honden met zeer hoge energie van rassen met zeer hoge energie zijn bij uitstek geschikt voor werk bij de politie, de douane en het leger. 

De basisregel luidt: kies geen hond met een hogere energielevel dan die van jezelf. 

 

Terug naar de dame op de foto – ruimte claimen, ruimte geven

‘Walking the dog’ – de hond uitlaten.

(wordt vervolgd)

 


 Rasstandaard Tibetaanse Spaniel (FCI)

 

ALGEMENE VERSCHIJNING:

Klein, actief en alert. Evenredige bouw; het lichaam is iets langer dan de schouderhoogte.

GEDRAG EN KARAKTER:

Vrolijk en zelfverzekerd, zeer intelligent, afstandelijk ten opzichte van vreemden. Alert, loyaal, maar onafhankelijk.

HOOFD:

Klein in verhouding tot het lichaam, trots gedragen. Mannelijk bij reuen maar nooit grof.

SCHEDELGEDEELTE:

Schedel:

Licht gewelfd, matig breed en lang.

Stop:

Licht maar duidelijk.

SNUITGEDEELTE:

Neus:

Zwart heeft de voorkeur.

Voorsnuit:

Middelmatig lang. Stomp, goed opgevuld, zonder rimpels. De kin moet diepte en wijdte vertonen.

Kaken en gebit:

Licht ondervoorbijtend. Tanden regelmatig geplaatst en met voldoende kaakruimte in de onderkaak tussen de hoektanden. Volledig gebit gewenst. Tanden en tong mogen niet zichtbaar zijn bij een gesloten mond.

Ogen:

Donkerbruin, ovaal, stralend en vol uitdrukking, van middelmatige grote. Tamelijk ver uit elkaar geplaatst, maar van voren kijkend. Zwarte oogranden.

Oren:

Van middelmatige grootte, hangend, goed bevederd bij volwassen dieren en tamelijk hoog aangezet. Licht afgedragen van het hoofd is wenselijk, echter niet zo ver, dat het zogenaamde ‘vliegende’ oor ontstaat. Grote, zware, laag aangezette oren zijn atypisch.

HALS:

Matig kort, sterk en goed geplaatst. Bedekt met manen of een kraak van langer haar, zwaarder bij reuen dan bij teven.

LICHAAM:

Iets langer van schoft tot staartaanzet dan de schofthoogte.

Rug:

Recht.

Borst:

Goed gewelfde ribben.

STAART:

Hoog aangezet met een overvloedige pluim; in een vrolijke krul over de rug gedragen tijdens het gaan (het laten hangen van de staart tijdens het staan mag niet bestraft worden).

LEDEMATEN:

Voorhand:

Matig van bot. Voorbenen licht gebogen, maar stevig aan de schouder gehecht.

Schouders:

Goede schouderligging.

Achterhand:

Goed gevormd en krachtig.

Kniegewricht:

Matig gehoekt.

Sprong:

Laag geplaatst, van achteren gezien recht.

Voeten:

Hazenvoeten. Klein en sierlijk met bevedering tussen de tenen, vaak onder de voeten uitgroeiend. Ronde kattenvoeten zijn ongewenst.

GANG EN BEWEGING:

Snel bewegend, recht, vrij en gericht.

VACHT:

Haar:

Bovenvacht van zijdeachtige structuur, kort op het gezicht en aan de voorkant van de benen, matig lang op het lichaam, maar tamelijk vlak liggend. De ondervacht is fijn en dicht. De oren en de achterkant van de voorbenen zijn fraai bevederd; de staart en de broek zijn goed voorzien van langer haar. Geen te zware vacht. Teven hebben meestal minder vacht en manen dan reuen.

Kleur:

Alle kleuren en combinaties van kleuren zijn toegestaan.

GROOTTE EN GEWICHT:

Schofthoogte:

Circa 25,4 cm.

Gewicht:

Ideaal is 4,1-6,8 kg.

 

FOUTEN:

Elke afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden beschouwd en de beoordeling van de ernst van de fout moet in de juiste verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet en het effect ervan op de gezondheid en het welzijn van de hond.

Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsmatige afwijkingen vertoont, moet worden gediskwalificeerd.

 

OPMERKING:

Reuen moeten twee normaal ontwikkelde testikels hebben die volledig in het scrotum zijn ingedaald. 

Tibetan Spaniel Breed Standard (FCI)

FCI-Standard N° 231 / 11. 05. 1998 / GB

TIBETAN SPANIEL

ORIGIN : Tibet.

 PATRONAGE : Great Britain.

DATE OF PUBLICATION OF THE ORIGINAL VALID STANDARD : 24.06.1987.

UTILIZATION : Companion Dog.

CLASSIFICATION F.C.I. : Group9 Companion and Toy Dogs.

Section5 Tibetan breeds.

Without working trial.

Characteristics: 
Gay and assertive, highly intelligent, aloof with strangers.

General Appereance: 
Should be small, active and alert. The outline should give a well balanced appearance, slightly longer in body than height at withers.

Head and Skull: 
Small in proportion to body and proudly carried giving an impression of quality. Masculine in dogs but free from coarseness. Skull slightly domed, moderate width and length. Stop slight, but defined. Medium length of muzzle, blunt with cushioning, free from wrinkle. The chin should show some depth and width. Nose black preferred.

Eyes: 
Dark brown in colour, oval in shape, bright and expressive, of medium size set fairly well apart but forward looking giving an ape-like expression. Eye rims black.

Ears: 
Medium size, pendant, well feathered in the adult and set fairly high. They may have a slight lift from the skull, but should not fly. Large heavy low set ears are not typical.

Mouth: 
Ideally slightly undershot, the upper incisors fitting neatly inside and touching the lower incisors. Teeth should be evenly placed and the lower jaw wide between the canine tusks. Full dentition desired. A level mouth is permissible providing there is sufficient width and depth of chin to preserve the blunt appearance of muzzle. Teeth must not show when mouth is closed.

Neck: 
Moderately short, strong and well set on. Covered with a mane or “shawl” of longer hair which is more pronounced in dogs than bitches.

Forequarters: 
The bones of the forelegs slightly bowed but firm at shoulder. Moderate bone. Shoulder well placed.

Body: 
Slightly longer from point of shoulder to root of tail than the height at withers, well ribbed with good depth, level back.

Hindquarters: 
Well made and strong, hocks well let down and straight when viewed from behind. Stifle well developed, showing moderate angulation.

Feet: 
Harefooted, small and neat with feathering between toes often extending beyond the feet. White markings allowed .

Gait: 
Quick moving, straight, free, positive.

Tail: 
Set high, richly plumed and carried in a gay curl over the back when moving. Should not be penalised for dropping tail when standing.

Coat: 
Double coat, silky in texture, smooth on face and front of legs, of moderate length on body, but lying rather flat. Ears and back of forelegs nicely feathered, tail and buttocks well furnished with longer hair. Should not be overcoated and bitches tend to carry less coat and mane than dogs.

Colour: 
All colours and mixture of colours allowed.

Weight and Size: 
4.1 to 6.8 kg (9-15 lb) being ideal. Height about 25.4 cm (10 in).

Faults: 
Large full eyes, broad flat muzzle, very domed or flat wide skull, accentuated stop, pointed weak or wrinkled muzzle, overshot mouth, long plain down face without stop, very bowed or loose front, straight stifle, cow hocks, nervousness, cat feet, coarseness of type, mean expression, liver or putty coloured pigmentation, light eyes, protruding tongue.

Note: 
Male animals should have two apparently normal testicles fully descended into the scrotum.